Ik liep op een rechte weg. Mijn ouders liepen voor mij. Het was niet moeilijk, ik moest gewoon mijn ouders volgen. Dan kwam ik vanzelf bij het einde en daar zou het mooi zijn. Mijn ouders vertelden mij heel vaak over het einde van de weg. Er liepen nog meer mensen bij ons in de buurt en ook zij vertelden over de weg en over God. Toen ik twaalf werd verscheen er naast de rechte weg een kronkelige weg. Mijn ouders waarschuwden mij nooit op de kronkelige weg te gaan lopen. Maar ik was eigenwijs en ging wel op die kronkelige weg lopen. Waarom? Omdat ik het te makkelijk vond om gewoon mijn ouders te volgen. Bovendien vond ik de rechte weg maar saai. Ik wilde weten wat voor een weg, de kronkelige weg was.
Hier loop ik nu. Op de kronkelige weg. Ik heb er spijt van dat ik van de rechte weg ben afgegaan. Het is niet saai, maar ik ben wel alleen. En nu kan ik niet meer terug, want er zit een hele brede sloot tussen de beide wegen. Aan het begin was het wel leuk, maar nu niet meer. Ik vind het niet leuk meer op de kronkelige weg. Er lopen nog meer kinderen die het ook niet meer leuk vinden op de kronkelige weg. Er komt iemand naast mij lopen. Ik hoor hem niet. Dan vraagt hij aan mij hoe het met mij gaat. Er is nog nooit iemand geweest die me gevraagd heeft hoe het met me gaat. Wat zou hij van me willen?
Ik zie een brug. Zal ik over de brug weer terug gaan naar de rechte weg? Maar waarom? Ik sta aarzelend bij de brug. Dan hoor ik een stem. Deze stem belooft mij rijkdom als ik maar op de kronkelige weg blijf lopen. Ik zie dat de persoon die me vroeg hoe het met me gaat over de brug naar de rechte weg loopt. Hij roept me of ik met hem mee ga. Ik vind het maar een rare snuiter. Nee, ik blijf wel op de kronkelige weg. De stem verteld me dat ik een goede keus heb gemaakt. Ik zal heel rijk worden. Maar dan denk ik bij mezelf, wil ik dat eigenlijk wel? Ik zie een bord.
Wat betekent dat nou weer? De stem zegt me niks van het bord aan te trekken, maar dan herinner ik me dit bord. Het betekend doodlopende weg. Ik ren terug naar de brug, en ga over de brug terug naar de rechte weg. Soms zie ik iemand stilstaan. Sommigen keren om. Ik besluit hen te vertellen over de kronkelige weg. Dat dat geen saaie weg is, maar wel een doodlopende. En ik hoop dat ze naar me luisteren.