Ik voelde helemaal niks. De vrachtwagen zou mij moeten raken, maar ik voelde helemaal niks. Of ja ik voelde wel wat. Het voelde alsof er iemand boven op mij lag. Zou mijn broertje achter mij aangesprongen zijn? Nee, deze persoon leek groter dan mij. Hij vroeg aan mij waarom ik uit de auto was gesprongen. Ik vertelde hem dat het mij de beste oplossing leek. Elke dag weer deed ik dingen die God niet goed vind. Als het tegenzat begon ik te vloeken. Als het mij uitkwam dan loog ik. Als een jongen in een relatie meer wilde dan was toegestaan dan vond ik dat niet erg. God heeft mij gemaakt, Hij wil niet dat ik dat soort dingen doe. En ik kon het niet laten, dus was het maar beter als ik niet meer zou leven. Dan kon ik God geen verdriet meer doen. En kon Hij mij vergeten. De persoon bovenop mij vertelde mij dat ik zo niet moest denken. God houdt van mij en wil mij helemaal niet vergeten. Toen was hij weg.
Om me heen hoorde ik allerlei sirenes. Mensen riepen. Iemand huilde. Ik besefte dat ik mijn ogen dicht had gedaan en deed ze open. De vrachtwagen stond in de berm. De auto van mijn ouders ook. Andere auto’s waren gestopt. Er stond een ambulance en politieauto’s. Ik wilde rechtop gaan zitten, maar de ambulancebroeder duwde mij terug. Hij wilde eerst checken of alles goed was met mij en dus mocht ik mij niet bewegen. Maar ik voelde me prima, ik wilde weten hoe het was met de persoon die boven op mij had gelegen. Waar was hij en wie was hij? Ging het goed met hem? Ik draaide mijn hoofd, maar de ambulancebroeder zei dat ik stil moest blijven liggen. Ze moesten eerst zeker weten dat er niks met mij aan de hand was. Dus ik vroeg hem naar de persoon die boven op mij lag. De ambulancebroeder zei dat er helemaal niemand op mij had gelegen. Hij vroeg mij wat ik dacht dat er was gebeurd en ik vertelde hem dat ik uit de auto was gesprongen en dat er toen iemand boven op mij had gelegen en dat die mij beschermt had tegen de vrachtwagen en alle andere auto’s die over ons heen reden. En dat hij plotseling weg was. De ambulancebroeder zei dat ik uit een auto met hoge snelheid ben gesprongen en dat mijn hoofd vast en zeker het asfalt had geraakt.
Maar aangezien er wonder boven wonder niets aan mij leek te mankeren mocht ik voorzichtig rechtop komen zitten. Ik keek meteen om mij heen. Toen zag ik hem liggen, in de berm. Zijn armen uitgestrekt, en overal bloed. Ik wilde opstaan en naar hem toe rennen, maar de ambulancebroeder hield me tegen. Ik zei hem dat de persoon die boven op mij lag in de berm lag. De broeder keek naar de berm, maar zei dat hij niks zag. Ik keek weer, maar de persoon was verdwenen.
Er werd een brancard uit de ambulance gehaald. Voor de zekerheid moest ik mee. Alles leek goed, maar door mijn verhaal wilden ze toch een scan maken in het ziekenhuis. In de ambulance dacht ik aan de persoon in de berm. Wie was hij? Waar was hij gebleven? Ik zag hem weer liggen. Zijn armen uitgestrekt, over bloed en toen viel mij op dat hij een gat in zijn hand had. Op dat moment besefte ik wie hij was. Het was Jezus. Hij was naar mij toe gekomen om mij te redden. Hij wilde helemaal niet dat ik dood ging. Hij wilde dat ik zou blijven leven. Daarom had Hij zijn leven gegeven. Zijn leven voor de mijne.
En ook voor die van jou!
2 reacties
renette
wauw! wat een prachtig verhaal.
ik voelde me schuldig elke keer wanneer ik moest vragen of hij me wou vergeven
voelde ik wat jij vertelde in jou verhaal.
dat was ook de reden dat ik ben gaan zoeken op internet en ik kwam jou verhaal tegen.
jou verhaal heeft mij dichter bij god gebracht.
dankjewel daar voor.
Bianca
Hoi Renette, wat fijn dat je herkenning vond in het verhaal en dat het je dichter bij God bracht. Ik wil ook jou bedanken voor je reactie. Ik heb het schrijven een tijdje stilgezet, maar jouw reactie bevestigd mij dat Hij wel degelijk door mijn verhalen heen wil werken.