Lucas en Anna zijn op school. Het is pauze. Lucas bijt in een appel. ‘Au’, roept hij. ‘Wat is er?’, vraagt Anna. ‘Mijn kies doet pijn’, antwoord Lucas. ‘Dan moet je naar de tandarts’, zegt Anna wijs. Lucas schrikt. De tandarts? Hij is bang voor de tandarts. ‘Het gaat alweer’, zegt hij snel. ‘Toch moet je naar de tandarts’, houdt Anna vol. Lucas gooit zijn appel in de prullenbak. ‘Ik heb niet zo’n honger’, verklaart hij.
Als Lucas ’s avonds bij de tafel zit, speelt hij met zijn eten. Hij heeft best wel honger, maar als mama merkt dat zijn kies, pijn doet, moet hij naar de tandarts en dat wil hij niet. ‘Ik heb buikpijn’, liegt hij. ‘Mag ik naar bed?’ Mama kijkt hem verbaasd aan, maar geeft hem toestemming om bij de tafel weg te gaan. ‘Als we klaar zijn met eten, komt papa of ik nog wel even bij je’, zegt mama.
Lucas kan niet slapen. Zijn kies doet pijn en hij heeft honger. Hij begint zachtjes te huilen. Daardoor merkt hij niet dat papa zijn kamer binnenkomt. ‘Wat is er aan de hand, jongen?’, vraagt papa. Lucas droogt snel zijn tranen. ‘Niks’, liegt hij weer. Papa gaat op de rand van zijn bed zitten en aait hem over zijn hoofd. ‘Ik heb pijn in mijn kies’, zegt Lucas dan. ‘O, dus daarom wilde je niet eten’, snapt papa. Lucas knikt. ‘Mama belt morgen wel even naar de tandarts’, zegt papa, ‘dan ben je zo van je kiespijn af.’ Lucas begint te huilen. ‘Ik ben bang voor de tandarts’, snikt hij. ‘O, maar jongen, ik was vroeger ook bang voor de tandarts’, antwoord papa. Lucas stopt met huilen. ‘Jij?’, vraagt hij verbaasd. ‘Ja’, antwoord papa, ‘tot ik erachter kwam dat de tandarts eigenlijk een soort van dokter is voor je tanden. Net zoals de huisarts voor je buik.’ Daar denkt Lucas over na. ‘Ik ben niet bang voor een dokter’, zegt hij dan. ‘En we kunnen de Here Jezus vragen of Hij je bangheid weg wil nemen’, oppert papa. Dat vindt Lucas een goed idee.
De volgende dag haalt mama, Lucas wat eerder van school om naar de tandarts te gaan. Lucas vindt het nog steeds spannend, maar is niet meer bang. ‘Het is gewoon een dokter’, zegt hij steeds tegen zichzelf. Bij de tandarts moeten ze even wachten tot Lucas aan de beurt is. Als de tandarts hem roept, loopt hij voorzichtig de behandel-kamer in. ‘Je mag in de grote stoel zitten’, zegt de tandarts. Lucas kijkt naar mama. Zij knikt. Lucas klimt in de grote stoel. ‘Zo, jongeman’, zegt de tandarts, ‘mama zegt dat je kiespijn hebt.’ Lucas knikt. ‘Goed’, zegt de tandarts, ‘dan zullen we eens even kijken.’ De tandarts pakt twee zonnebrillen uit een la. ‘Welke wil je op?’, vraagt hij. Lucas wijst de blauwe aan. ‘Zo heb je geen last van de lamp’, verklaart de tandarts. ‘Nu leg ik de stoel voorzichtig achterover.’ Hij drukt op een knopje en de stoel gaat naar achteren. De tandarts pakt een handspiegel. ‘Zo kun je precies zien wat ik allemaal doe’, legt de tandarts uit. Lucas kijkt hoe de tandarts de zere kies vult en vindt het eigenlijk best wel interessant.
Als hij de volgende dag op school komt, vraagt Anna, ‘hoe ging het bij de tandarts?’ Lucas verteld precies wat de tandarts allemaal gedaan heeft. ‘En het deed helemaal geen pijn’, sluit hij zijn verhaal af.