Het is voorjaarsvakantie. Het regent en daarom spelen Lucas en Anna bij Lucas op de zolder. ‘Wat zullen we spelen?’, vraagt Anna. ‘Met de trein’, antwoord Lucas, maar daar heeft Anna geen zin in. ‘Vadertje en moedertje’, zegt ze, maar dat wil Lucas niet. ‘Dat spelen we zo vaak.’ Lucas kijkt om zich heen. ‘Wat zou daar in zitten’, zegt hij terwijl hij naar een kist wijst. Anna haalt haar schouders op. Samen lopen ze naar de kist. Voorzichtig tilt Lucas het deksel op. Het zit niet op slot. Bovenin ligt een papier. Lucas wil het eruit pakken, maar dat lukt niet. Hij kijkt onder het papier. Er ligt iets van stof. Anna pakt het eruit. Het is een prachtige groene jurk. ‘We gaan ons verkleden’, roept ze en trekt de jurk aan. Het is veel te groot maar dat geeft niet. Lucas heeft intussen een groen pak uit de kist gehaald. Hij doet het jasje aan. Ook dit is veel te groot. Anna ziet nog een paar groene sandaaltjes en schuift haar voetjes erin. ‘Hoe zie ik eruit?’, vraagt Anna, maar Lucas kijkt niet. Hij heeft een klein doosje gevonden. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’, vraagt mama. Van schrik laat Lucas bijna het doosje vallen. ‘Is deze jurk van u?’, vraagt Anna. Mama knikt. ‘Ja, dat had ik aan tijdens het examenfeest’, antwoord ze. ‘En papa had dat pak aan’, zegt ze tegen Lucas. ‘En wat zit hierin?’, vraagt Lucas, terwijl hij het doosje omhoog houdt. Mama pakt het doosje aan en maakt het open. Er liggen twee hele mooie kroontjes in. Ze pakt een kroontje en zet het op het hoofd van Lucas. Dan zet ze het andere kroontje op het hoofd van Anna. ‘Nu zijn we net een koning en een koningin’, zegt Anna. ‘Ja’, antwoord mama. ‘de papa van Lucas en ik waren de koning en koningin van het examenfeest.’ ‘Wauw’, antwoord Lucas, ‘dan ben ik dus een prins.’ Mama lacht. ‘Ja, jij bent een echte prins. Kom, dan ruimen we nu alles op. Ik kwam jullie roepen voor wat drinken en iets lekkers. En dan zal ik jullie een verhaal vertellen van een echte koning en een echte koningin.
Als Lucas en Anna even later bij de tafel zitten te drinken pakt mama de kinderbijbel. Ze laat een plaatje zien van een meisje. ‘Dit is Esther, een jong joods meisje. De koning van het land geloofde niet in God. De koning was op zoek naar een koningin. Daarom had hij alle meisjes in het land naar zijn paleis laten brengen. Ook Esther. Alle meisjes kregen behandelingen om nog mooier te worden en ze leerden hoe ze een goede koningin konden zijn. Van al die meisjes vond de koning, Esther het allermooiste en daarom koos hij haar als zijn koningin. Maar ook al was Esther de koningin ze mocht niet zomaar bij de koning komen. Ze mocht alleen bij de koning komen als hij haar riep. Dus Esther zat op haar eigen kamer. Toen hoorde ze dat er een gemene man was die alle Joodse mensen wilde laten vermoorden. Die gemene man was de allerbeste vriend van de koning. Esther was een joods meisje en dus vond ze het verschrikkelijk dat alle joodse mensen vermoord zouden worden. Daarom ging ze naar de koning, ook al had hij haar niet geroepen. Gelukkig hield de koning heel veel van Esther en dus vond hij het niet erg dat ze bij hem was gekomen zonder dat hij haar had geroepen. Ze vertelde de koning dat zijn beste vriend alle joodse mensen wilde laten vermoorden. Toen werd de koning heel boos op die vriend en stuurde hem weg uit het paleis. Hij maakte een wet dat als iemand een jood zou vermoorden die persoon zelf vermoord zou worden. Zo zorgde Esther ervoor dat de Joodse mensen konden blijven leven.’ ‘Wauw’, antwoord Anna, ‘die Esther was echt een heldin.’ Mama bladert een aantal bladzijdes verder en laat een plaatje zien van een jongen die bij wat schaapjes zit. ‘Dit is David’, verteld mama. ‘David paste op de schapen van zijn vader. Als er een dier aankwam dat een schaapje wilde opeten, dan joeg David het weg met zijn slinger. Als David wat groter is stuurt zijn vader hem naar zijn broers. Zij broers vechten in het leger. Het leger had ruzie met een ander leger. Dat leger had een hele grote reus. En het leger van de broers van David waren bang voor die reus. Maar David was niet bang voor de reus. Hij zei: ‘ik verjaar leeuwen en beren met mijn slinger. En God helpt mij daarbij. Hij zal mij ook helpen deze reus te verslaan. Dus David gaat met zijn slinger naar de reus. De reus lacht hem uit en zegt: ‘Wat kom je doen, jongetje.’ David antwoord: ‘God zal mij helpen om jou te verslaan.’ En zo gebeurd het. God helpt David en de reus is verslagen. Nu wordt het leger van de reus bang, maar het leger van de broers is nu niet meer bang. Ze rennen naar het leger van de reus en dat leger rent weg. En dan wordt David koning.’ ‘Wauw’, zegt Lucas, ‘die David is echt stoer.’
Mama ruimt de kinderbijbel op. ‘Ik heb een idee’, zegt ze, ‘zullen we van karton een kroon knutselen? Dan kunnen jullie spelen dat jullie een koning en koningin zijn.’ ‘Dan ben ik net zo’n stoere koning als David’, zegt Lucas. ‘En dan ben ik een mooie koningin’, zegt Anna, ‘maar ik ga niet de hele tijd op mijn kamer zitten hoor.’