Waardevol verhaal

De woestijnbestemming

In 2011 had ik het gevoel dat ik in een hele diepe put zat. Geen bodemloze put, maar wel een hele diepe put. Toen ik naar boven keek zag ik Jezus staan bij de rand van de put. Ik vroeg Hem of Hij mij wilde helpen. Maar het was alsof Hij tegen mij zei: “Nee, hier moet je zelf uitklimmen. Maar Ik ben bij je. Ik blijf hier staan. Ik moedig je aan, maar je moet er zelf uitklimmen.”

Dus ik begon met klimmen. Het was niet makkelijk, maar Jezus was er en bleef mij aanmoedigen. Na een tijdje geklommen te hebben leken sommige stenen gladder dan andere. Ik probeerde die over te slaan om niet uit te glijden. Er kwamen steeds meer gladde stenen en de afstand tussen de ruwe stenen werd steeds groter. Op den duur lukte het mij niet meer om de stenen over te slaan. Ik klom opzij om te kijken of ik daar nog ruwe stenen kon vinden om verder te klimmen. Nadat ik voor mijn gevoel al drie keer een rondje had gemaakt besloot ik dat het onmogelijk voor me was om verder te klimmen. Mijn armen en benen werden moe, ik kon niet meer. Toch wilde ik niet weer terug naar de bodem. Jezus bleef me aanmoedigen, maar ik gaf op. Het was te moeilijk. Langzaam gleden mijn benen naar beneden en ik wachtte op het moment dat mijn armen ook los zouden laten en ik weer terug zou vallen naar de bodem van de put.

Jezus gaf niet op. Hij bleef tegen me praten. Eerst deed ik net alsof ik Hem niet hoorde. Ik wilde Hem niet horen. Toen gooide Hij een touw naar beneden. Ik keek naar het touw, maar dacht mijn armen en benen zijn te moe. Het gaat me echt niet lukken om via dat touw verder omhoog te klimmen. Jezus bleef staan en keek naar mij. Ik keek omhoog naar Hem. Langzaam strekte mijn arm zich uit naar het touw. Terug naar de bodem wilde ik niet, dus ik zou mijn best doen om toch via het touw verder te klimmen. Mijn voeten gleden steeds weg op de gladde stenen. Telkens weer bungelde ik aan het touw, maar mijn armen leken nieuwe kracht gevonden te hebben. Langzaam maar zeker klom ik verder omhoog. Jezus moedigde mij aan. “Je bent er bijna, nog een klein stukje. Je kunt het.” Uiteindelijk bereikte ik de rand. Mijn benen vonden een stuk muur om me nog een klein zetje te geven. Ik viel naast Jezus op de grond. Moe en uitgeput van het klimmen.

Nadat ik een tijdje gerust had hebben we samen de put dichtgegooid. Toen keek ik in het rond om te kijken waar ik was. Overal om me heen was zand. Het leek wel alsof ik in de woestijn was. “En nu?”, vroeg ik aan Jezus. Hij zei: “Volg Mij.” Dat leek makkelijker gezegd dan gedaan. Jezus liep voorop, maar ik was uitgeput van het klimmen en had dorst. Er kwam een zandstorm. Mijn keel werd nog droger van het zand. Op den duur zag ik Jezus niet meer. Ik werd bang. Waar was Hij? Toen hoorde ik Hem roepen. Ik deed mijn ogen dicht om ze te beschermen tegen het zand en focuste mij op zijn stem. Plotseling voelde ik dat de wind was gaan liggen. Langzaam deed ik mijn ogen open en ik zag dat ik midden in een oase was terecht gekomen. Jezus gaf mij te drinken en ik dronk tot mijn dorst was gelest. Zo bleven we een tijdje in de oase. Ik genoot van de nabijheid van Jezus. Toen vertelde Hij mij dat Hij weer moest gaan. Maar dat Hij mij niet alleen zal laten. Als Hij weg was zal Hij Iemand anders sturen. Die Persoon zal de rest van mijn leven bij mij blijven. En mij de weg wijzen in het leven.

Daar zat ik dan, in de oase. Jezus was weggegaan en ik was alleen. Tenminste dat dacht ik. Plotseling hoorde ik een stem, maar ik zag niemand. Ik werd bang. Van wie kwam die stem? De stem zei dat ik niet bang hoefde te zijn, Hij was gestuurd door Jezus. Ik twijfelde, zou dit de Persoon zijn waarover Jezus het had gehad? Maar ik kon Hem niet zien, dus hoe kon ik dat dan zeker weten. Misschien was de stem wel van iemand anders. De stem zei: “Ik weet wat jij denkt. Jij denkt dat Ik niet door Jezus ben gestuurd. Maar wees niet bang, Ik zal stil zijn als je dat wilt. Ik zal overal met je meegaan, maar je zal niet merken dat Ik er ben. Ik wil niet dat je bang bent.”

Een aantal dagen bleef ik wachten, maar er kwam verder niemand. Zou die stem die ik hoorde dan toch van de Persoon zijn die Jezus had beloofd te sturen? Zou de stem er  nog zijn? Ik kreeg meteen het antwoord: “Ja, Ik ben er nog. Ik blijf bij je.” Ik was er nog steeds niet gerust op en wist niet wat te doen. Dus besloot ik een stukje bij de oase vandaan te lopen. Tussen de bomen zag ik de woestijn. Zand, zand en nog eens zand. Waar moest ik heen? Misschien was ik wel te ongeduldig. Misschien moest ik nog wat langer wachten. Dus ik liep weer terug naar mijn plekje bij het water. Ik ging op mijn rug liggen en keek naar de wolken. Het was hier heerlijk. Lekker rustig, eten en water genoeg. Ik kon ook hier blijven. Ik hoef niet perse hier weg.

Maar na een aantal weken werd ik rusteloos. Ik begon me alleen te voelen. Wilde eigenlijk wel weg uit de oase. Het was hier mooi en lekker rustig, maar het was vast niet de bedoeling dat ik de rest van mijn leven hier in de oase zou blijven. Dus ik stond op en liep de woestijn in. Ik had geen idee welke kant ik op ging, maar ik zou vast wel ergens uitkomen besloot ik. Na een tijdje kreeg ik dorst. Stom dat ik er niet aan gedacht had om wat water mee te nemen. Ik keek achterom kon ik nog de bomen van de oase zien? Ja heel in de verte zag ik iets groens. En dus liep ik weer terug. Bij de oase had ik zo’n dorst dat ik maar bleef drinken. Nadat ik mijn dorst had gelest voelde ik me zo moe dat ik in het gras ging liggen en in slaap viel.

Toen ik wakker werd, besefte ik dat ik geluk had gehad. Wat als er een zandstorm was gekomen op mijn weg terug en ik de weg was kwijtgeraakt. Wat als ik iets verder was gelopen en dan pas dorst had gekregen, dan had ik de oase misschien helemaal niet meer kunnen zien. Dan had ik moeten zoeken naar een andere oase en wat als ik die niet had gevonden, dan was ik misschien wel gestorven aan uitdroging…………uiteindelijk dan. Ik had geen flesje bij me of iets anders waar ik water in mee zou kunnen nemen. Dus hoe moest ik nou uit die oase komen? “Ik kan je helpen,” zei de stem. Ik twijfelde, zou Hij dat echt kunnen? Wat nou als die stem niet te vertrouwen was? Hoe kom ik erachter of ik die stem kan vertrouwen? Dacht ik bij mezelf. “Door met me te praten,” antwoorde de stem. “Je leert iemand vertrouwen, als je diegene kent. En je leert iemand kennen, door met diegene te praten.” Daar dacht ik over na en besloot dat de stem gelijk had. Als ik met Hem praatte, dan leerde ik Hem kennen. En dan zal ik er wel achter komen of ik die stem kan vertrouwen of niet. Dus begon ik met de stem te praten.

Ik wist niet zo goed hoe ik moest beginnen. Hoe praat je met een stem terwijl je niemand kan zien? Dus ik zei tegen de stem: “Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen. Het voelt zo gek om tegen iemand te praten die ik niet kan zien.” De stem antwoordde: “Nou dat is nou precies wat Ik zo fijn vind om te horen, vertel Me maar gewoon wat je voelt en hoe het met je gaat.” Dus ik begon met vertellen. “Eigenlijk schommelt mijn gevoel nogal. Eerst zat ik in een put. Ik weet niet meer hoe ik er in gekomen ben. Misschien ben ik er wel ingevallen of ingeduwd, maar ik vond het niet fijn in de put. Ik zat stil en kon nergens heen. Ik wilde er wel uit, maar wist niet hoe. Toen kwam Jezus en die moedigde mij aan om eruit te klimmen. Tijdens het klimmen voelde ik me moe en uitgeput. Er is zelfs een moment geweest dat ik wilde opgeven. Toen ik boven was, voelde ik me ontzettend blij. Het was me gelukt om eruit te komen. Jezus zei dat ik Hem moest volgen en dat deed ik. Maar dat was ook niet erg makkelijk. Er kwam een zandstorm en ik kon Jezus niet meer zien, toen voelde ik me heel erg bang.” De stem zei: “Ja, Ik zag je. Maar het is je toch gelukt door je ogen dicht te doen en te luisteren naar de stem van Jezus. Zo kwam je hier bij de oase.”

“Euh, ja”, antwoordde ik, “en hier vond ik het ontzettend fijn. Jezus gaf me te drinken en ik vond het zo ontzettend fijn om zo dicht bij Hem te zijn. Het voelde zo vertrouwd. Maar toen zei Hij dat Hij moest gaan, dat vond ik helemaal niet leuk. Eerlijk gezegd had ik het gevoel dat Hij mij in de steek liet.” Terwijl ik dat uitsprak dacht ik bij mezelf dat is ook egoïstisch van mij. Jezus kan toch niet mijn hele leven bij mij blijven. Er zijn vast nog veel meer mensen die Hij moet helpen. “Ook dat mag je me vertellen”, zei de stem. “Wat?”, vroeg ik. “Dat je het eigenlijk best egoïstisch van jezelf vond om je in de steek gelaten te voelen”, antwoordde de stem.

“Waarom moet je ik je vertellen hoe ik me voel, als je toch mijn gedachten kunt horen?”, vroeg ik een beetje beledigt aan de stem. De stem vroeg: “Hoe voel je je nu?” Zijn antwoord verraste mij. Als Hij de door Jezus gezonden Persoon is heb ik Hem dan net niet beledigt door zo respectloos tegen Hem te praten? Immers als Hij net als Jezus is, moet ik Hem dan niet aanspreken met U. De stem antwoordde: “Ik wil je vriend zijn, Ik wil weten hoe je je voelt. Ook al kan ik horen wat je denkt dan nog vind Ik het fijn als je met me praat. Als je me verteld wat je denkt, ook al weet ik het al.”

“Maar waarom dan?”, vroeg ik. “Omdat als jij met Mij praat, je beseft dat Ik bij je ben en geef je Mij de ruimte om met jou te praten. Zo krijgen we een band en leer je mij te vertrouwen. En als je mij vertrouwt kan ik je de weg wijzen uit deze oase. Want zoals jezelf ook al gezegd hebt, het is niet de bedoeling dat je hier in deze oase blijft.” “Nee, Jezus had gezegd dat Hij Iemand zou sturen om mij de weg te wijzen”, antwoordde ik. “Bent U de Persoon die Jezus belooft had te sturen?”, vroeg ik. “Ja”, antwoordde de stem, “vertrouw je Me nu?”

De stem vroeg mij of ik Hem vertrouwde. Daar moest ik over nadenken. Het antwoord van de stem was zo duidelijk. Hij was dus inderdaad de Persoon die Jezus gestuurd had. Maar durfde ik Hem te vertrouwen? Ik voelde een bepaalde rust over me heen komen. En plotseling besefte ik dat ik inderdaad op de stem durfde te vertrouwen. Dus ik zei: “Ja, ik vertrouw U.”

“Dat vind Ik fijn om te horen”, zei de stem. “Dan vraag Ik je nu om het water in te lopen.” Het water in te lopen. Wat was dat nou weer voor een rare opdracht. Ik twijfelde. Het water zag er niet vies uit ofzo, maar waarom moest ik het water in? “Waarom twijfel je?”, vroeg de stem. Tja, nu de stem had bevestigd dat Hij de Persoon was die door Jezus gestuurd was, dan kon ik toch niet anders dan op Hem te vertrouwen. Maar zeggen dat ik Hem vertrouwde en doen wat Hij zegt dat zijn wel twee heel verschillende dingen. “Ik weet niet hoe diep het is”, antwoorde ik. Weer vroeg de stem: “Vertrouw je Mij?” Ik wist het niet. Vertrouwde ik de stem echt? Ik dacht na over wat er zou gebeuren als ik het water in zou gaan. Wat zou het ergste zijn wat me zou kunnen gebeuren? En ik besefte dat als de stem echt door Jezus gezonden was dan zou ik niet in gevaar zijn in het water. Jezus zou mij nooit in gevaar brengen. En anders zou Hij mij ook wel weer redden. Dus ik deed een stap richting het water.

“Vertrouw je Mij echt?”, vroeg de stem weer. “Ja”, antwoord ik, “ja, ik vertrouw U echt.” En zonder te aarzelen liep ik verder naar het water. Ik zette mijn voeten in het water en liep verder. Mijn voeten bleven in het zand vastzitten en even werd ik bang dat ik vast zou blijven zitten, maar de stem zei: “Wees niet bang”. Dus ik liep verder. Het water kwam al tot mijn knieën. Mijn kleren werden nat, maar ik hield vol en liep door. Toen het water tot mijn middel kwam zei de stem: “Stop, dat is ver genoeg”. Ik had verwacht de stem van een afstandje te horen, maar Hij klonk juist heel dicht bij. “Ik zal altijd heel dicht bij je blijven”, zei de stem. “Luister goed, Ik ga je iets vragen en daar mag jij antwoord op geven”, zei de stem.

“Geloof je dat Jezus Christus de Zoon van God is, geloof je dat Hij gestorven is en uit de dood is opgestaan?” Dat was een vraag waar ik niet over na hoefde te denken. “Ja”, antwoorde ik, “ja, dat geloof ik.” Ik kon voelen dat de stem glimlachte terwijl Hij zei: “Dat vind Ik fijn om te horen.” En op dat moment stonden er ineens twee mensen naast mij in het water, terwijl de stem verder sprak: “Dan dopen we je in de Naam van de Vader, in de Naam van God de Zoon, in de Naam van de Heilige Geest, in de Naam van Jezus Christus.” De twee mensen naast mij legden mij voorzichtig achterover in het water tot ik kopje onder ging. Om mij vervolgens weer omhoog te helpen uit het water. En terwijl ik mijn voeten weer op de bodem zette, waren de twee mensen naast mij weer verdwenen.

“Kom maar weer uit het water”, zei de stem. En terwijl ik weer richting de oever liep voelde ik dat mijn lichaam zich vulde met blijdschap en rust. Het voelde alsof ik op het water liep in plaats van in het water. Uit het water gekomen ging ik op mijn rug in het gras liggen om op te drogen in de zon. En ik genoot van wat mij net was overkomen. En ik voelde de nabijheid van de stem, terwijl Hij niks zei. Maar ik voelde dat Hij glimlachte en Zich net zo gelukkig voelde als ik. Toen mijn kleren weer droog waren zei de stem: “Het is tijd om te gaan.” Eigenlijk wilde ik niet weg, het was zo fijn in de oase. Maar de stem hield vol: “Het is echt tijd om te gaan.” Dus ik stond op en zonder er bij na te denken dat ik water mee moest nemen, liep ik de oase uit en vroeg aan de stem: “Welke kant op?”

“Laten we naar die heuvel gaan”, zei de stem. Dus ik liep rechtdoor richting de heuvel. Het was niet zo ver en we waren er snel. “En nu?”, vroeg ik. “Over de heuvel heen”, zei de stem. Ik begon de heuvel te beklimmen. Het was niet zo’n hele grote heuvel, waardoor we snel boven waren. Voor ons lag een kale zandvlakte met hier en daar een cactus. We liepen de heuvel af en na een tijdje rechtdoor te zijn gelopen, zei de stem: “We gaan hier naar links.” Ik vond het best wel raar om door de woestijn te lopen. Er waren geen wegen, geen strandnaambordjes en de stem zei ineens we gaan naar links. Alsof we bij een kruising stonden en een keuze hadden uit meerdere wegen. Maar ik zei niks en draaide me naar links en liep verder. De zon brandde en het werd erg warm, maar ik zat nog zo vol van mijn doop dat ik er geen last van had.

Na een tijdje, voor mijn gevoel kris kras, door de woestijn te hebben gelopen kwamen we weer bij een heuvel. Deze was hoger dan de vorige en ik had dan ook meer moeite om boven te komen. Toen ik eindelijk boven was zonk de moed me in de schoenen. Voor ons lagen alleen maar grote zandheuvels. Plotseling besefte ik dat ik helemaal geen water bij me had en voelde ik een enorme dorst opkomen. Ik keek achter me. Daar zag ik weliswaar een grote zandvlakte, maar nergens een teken van een oase. Ik begon me zorgen te maken. Waarom was ik ook zonder water de oase uit gegaan? Eigenlijk wilde ik helemaal niet weg. De stem had me gezegd dat we echt moesten gaan. Waarom had Hij mij niet gezegd water mee te nemen? “Wat is er?”, vroeg de stem. “Dat weet je toch”, antwoorde ik een beetje kribbig, “je kunt mijn gedachten toch horen?” “Ja”, antwoorde de stem, “dat kan Ik, maar toch vind Ik het fijner als je tegen me praat.” Dus ik viel tegen Hem uit: “Waarom moesten we zo plotseling ineens vertrekken en waarom heb je me niet gezegd om water mee te nemen. Straks droog ik uit.” “Nou, nou”, antwoorde de stem, “Ik dacht dat je Mij vertrouwde. Ik weet toch wat je nodig hebt en Ik zal je dat ook geven. Vertrouw Mij. Kom we lopen naar de beneden.” Met tegenzin liep ik naar beneden. Zou ik al die heuvels moeten beklimmen? Zou er ergens tussen die heuvels water te vinden zijn? Ik moest wel op de stem vertrouwen, want ik mijn eentje zou ik waarschijnlijk nooit water kunnen vinden.

Na drie heuvels kon ik niet meer. De zon leek steeds feller te gaan schijnen, mijn dorst werd met elke stap groter en de heuvels leken steeds hoger. Terwijl ik de vierde heuvel opliep hoorde ik iets. Tenminste dat dacht ik. Ik stopte om beter te kunnen luisteren. Ja, ik hoorde het echt iets. Maar wat? Ik ging zitten en deed mijn ogen dicht om me nog beter te kunnen concentreren. “Kom op,” zei de stem, “we moeten verder.” Ik luisterde niet en probeerde me te focussen op dat andere geluid. Het waren stemmen. Stemmen? Er waren dus nog meer mensen hier. De stemmen leken dichterbij te komen. Ik deed mijn ogen open en ik zag mensen lopen aan de voet van de heuvel. Ik rende naar beneden en riep naar de mensen. Ze hoorden mij en bleven stilstaan. Bij ze aangekomen vroeg ik of ze water hadden. Ze gaven mij een veldfles. “Nee”, riep de stem, “niet van dat water drinken.” Maar ik luisterde niet en dronk toch. “Waar gaan jullie heen?”, vroeg ik aan de mensen. De man die voorop had gelopen vertelde dat hij een woestijngids was en mensen begeleide door de woestijn. “Dus u weet hoe ik uit deze woestijn kom?” vroeg ik. “Uiteraard”, zei de woestijngids en ik besloot met deze groep mee te gaan. “Nee”, zei de stem weer. “Niet met hen mee gaan.” Maar ik wilde niet luisteren en deed het toch.

Het was een leuke groep mensen. Ze kwamen uit verschillende delen van de wereld. Ik praatte met iedereen en lette eigenlijk niet op de gids. Ik liep gewoon met de groep mee. Iedereen had water en eten en andere spullen, maar ik had niks bij me. Eerst deelden de anderen met mij, maar op den duur werd hun water en eten ook schaars. De gids was op zoek naar een oase, maar kon er geen vinden. De mensen begonnen te mopperen. Ze werden boos op de gids en wilden hun water en eten niet meer met mij delen. Het werd avond en koud. De mensen kropen in hun slaapzakken. We konden nergens iets vinden om een vuur mee te maken. Ik wilde niet in slaap vallen, want ik was bang dat ze me zouden achterlaten. De kou hielp me eerst om wakker te blijven, maar op den duur werd ik stijf. Ik begon rondjes te lopen om warm te blijven, maar mijn benen werden moe. Doordat ik weinig gegeten en gedronken had begon mijn maag te knorren. Ik liep bij de groep vandaan om hen niet te wakker te maken, zodat ze niet boos op mij zouden worden. Mijn vermoeidheid kreeg de overhand en ik ging weer zitten. Langzaam werden mijn ogenleden moe en viel ik in slaap.

Toen ik wakker werd was de groep in rep en roer. Iedereen was haastig zijn spullen aan het inpakken. Ik stond op en vroeg wat er aan de hand was. De gids had een droom gehad en wist waar hij de oase kon vinden, maar dan moesten we direct vertrekken. Iedereen wilde er snel heen, dus vandaar de haast. Ik stond er versteld van dat iedereen geloofde dat de gids door een droom ineens wist waar hij water kon vinden. Zelf geloofde ik er niet zo in. Misschien had die gids het alleen maar gezegd om er voor te zorgen dat de mensen vandaag niet zo zouden mopperen. Maar het had wel voordelen voor mij. Nu de mensen erop vertrouwden dat de gids ze vandaag nog bij een oase zou brengen, wilden ze hun water en eten wel weer met mij delen. Toen de zon in de middag zijn hoogste punt had bereikt zagen we in de verte inderdaad iets groens. De mensen wilden er wel heen rennen, maar de gids waarschuwde ons dat niet te doen. Het leek dichterbij dan dat het was. De zon en de warmte zouden er voor zorgen dat we te uitgeput zouden raken, waardoor we de oase niet zouden kunnen halen. Dus iedereen liep zo hard als de gids ons toestond.

Na een tijdje begon ik mij niet lekker te voelen. Ik kreeg hoofdpijn en ook mijn buik deed raar. Hierdoor ging ik langzamer lopen. De mensen achter mij liepen mij voorbij. Plotseling stak er een wind op. Er kwam een zandstorm aan. De oase was niet zo heel ver weg en mensen begonnen er heen te rennen. De gids keek achterom en zag mij lopen. Hij gebaarde mij te komen, maar ik kon niet meer. Mijn buik deed raar en de wereld om mij heen leek te draaien. Ik zakte in elkaar.

Toen ik bijkwam was de wind weer gaan liggen. Ik keek voor me, maar daar zag ik niemand. Ze hadden me gewoon achtergelaten. Zelfs de gids was door gelopen naar de oase. Ik probeerde op te staan. Met veel moeite sleepte ik me voort. Ik voelde me alleen. De mensen hadden me gewoon aan mijn lot over gelaten. Toen dacht ik aan de stem. Dat Hij had gezegd dat ik niet met ze mee had moeten gaan. Had ik nou maar naar Hem geluisterd. Nu was ik helemaal alleen. “Nee, hoor”, sprak de stem, “Ik ben er nog. Ik had toch gezegd dat ik overal met je mee zou gaan?” “Maar ik luisterde niet naar U”, antwoordde ik, “dus ik dacht dat U dan wel weg zou gaan.” “Nee”, zei de stem, “Ik laat je nooit in de steek, zelfs niet als je niet naar me luistert.”

Ik was moe, had honger en dorst en voelde me verdrietig. “Kom mee”, zei de stem. Hij wees me een andere kant op dan die groep was opgerend. “Maar de oase was toch die kant op?” vroeg ik. Ik kon nog steeds het groen van de oase zien. “Kom mee”, zei de stem nogmaals. De vorige keer dat ik niet naar Hem luisterde had mij niet veel opgeleverd, dus ik besloot de kant op te gaan die de stem me wees. Al gauw zag ik in de verte weer iets groens verschijnen. Ik hoopte dat dat een oase zou zijn en ik daar mijn dorst kon lessen en mijn honger kon stillen. We liepen een heel eind die kant op, maar plotseling zei de stem: “Stop”. Ik wilde niet stoppen. Ik kon de bomen zien en het water bijna ruiken. Toch bleef ik stil staan. “Luister eens”, zei de stem. Ik luisterde. “Ik hoor niks”, zei ik. “Luister goed”, zei de stem. “Doe je ogen dicht en concentreer je.” Ik gehoorzaamde en hoorde een hele zachte stem om hulp roepen. “Waar komt dat vandaan?” vroeg ik mezelf hardop af. “Ik kan je er heen brengen”, zei de stem. “Welke kant moeten we dan op”, vroeg ik. Ik hoopte dat het uit de oase zou komen, maar iets in mij zei me dat we waarschijnlijk een andere kant op zou moeten. En ja hoor de stem gaf aan dat we dan naar links moesten. Was ik eindelijk vlakbij een oase en nu dit.

Ik sloot mijn ogen en hoorde nog een keer iemand om hulp roepen. “Oké”, zei ik, “breng me er maar heen.” En dus liep ik op aanwijzingen van de stem bij de oase vandaan. Al snel zag ik in de verte iets verschijnen dat leek op een put. Bij de put gekomen keek ik erin. Op de bodem zat iemand. Helemaal bedekt met stof en zand. “Hallo”, riep ik. De persoon in de put keek omhoog. Hij leek blij mij te zien. “Help me”, zei hij. Ik dacht na. Hoe ging ik hem uit de put krijgen. Het was te diep en mijn lichaam was te uitgeput om hem eruit te trekken. Bovendien had ik geen touw. “Jij hebt ook in zo’n put gezeten”, zei de stem. Inderdaad dacht ik. “Maar toen was Jezus er om mij er uit te halen”, antwoorde ik. “Maar hoe deed hij dat?”, vroeg de stem. Ik dacht na. Ik was zelf omhoog geklommen. Dat was niet makkelijk, maar Jezus was de hele tijd bij me gebleven om me aan te moedigen. “Ik kan je er niet uit tillen”, zei ik tegen de persoon, “je moet er zelf uitklimmen. Ik blijf hier staan om je aan te moedigen.” Ik had verwacht dat de persoon niet zou luisteren, maar hij begon toch met klimmen. “Goed zo, je kunt het”, moedigde ik hem aan. Hij klom door en ik keek naar hem. Ik zag dat hij er moeite mee had, maar toch gaf hij niet op. Ik vergat mijn honger en mijn dorst. Het enige wat ik wilde was zorgen dat deze persoon uit de put zou komen. Ik bleef hem aanmoedigen en hij klom door.

Uiteindelijk bereikte hij de rand. Ik trok hem er uit en samen gooiden we de put dicht. Nu hij uit de put was kon ik zien dat het een man was. Hij vroeg of ik water voor hem had. Toen zei de stem tegen mij: “Kom dan wijs Ik je de weg.” “Volg mij”, zei ik tegen de man. Op aanwijzingen van de stem liep ik door de woestijn. De man liep achter mij aan. Al snel kwamen we bij een oase. De man rende het water in om zich te wassen en te drinken. Ik plukte wat vruchten van de bomen en dronk ook water. Na een tijdje kwam de man bij mij zitten en at van de vruchten die ik geplukt had. Toen hij genoeg gegeten had, viel hij in slaap.

Mijn lichaam was ook moe en ik had verwacht dat ik zijn voorbeeld zou volgen, maar de stem begon tegen me te praten. “Als de man op krachten is moet je hem verlaten.” Wat? Ik kon deze man toch niet zomaar aan zijn lot overlaten? “Nee, dat doe ik niet”, zei ik. “Ik kan hem toch niet zomaar aan zijn lot overlaten!” Toen besefte ik Wie mij deze opdracht gaf en vroeg “Waarom?”

“Omdat hij op mij moet leren vertrouwen”, zei de stem. “Zolang jij bij hem bent kan hij mij niet verstaan.” Op dat moment kon ik mijn ogen niet langer openhouden en viel ik in een diepe slaap.

Toen ik wakker werd zag ik de man nergens. Even hoopte ik dat hij er vandoor was gegaan, maar toen ik overeind ging zitten kwam hij net tussen de bomen vandaan. Hij had eten voor ons geplukt. Toen hij bij mij kwam zitten merkte ik dat hij erg moe was. “Ben je al lang wakker?” vroeg ik hem. “Nee”, antwoorde hij, “net. Maar ik heb zolang in die put gezeten dat mijn lichaam wel even nodig zal hebben om weer de oude te worden.” Gelukkig, dacht ik bij mezelf, dan hoef ik hem nog niet alleen te laten. Tijdens het eten vertelde de man over zichzelf. Hij was samen met zijn vrouw meegegaan met een groep mensen die onder begeleiding van een gids een reis door de woestijn maakte. Op een nacht had de man gezien dat zijn vrouw een stukje bij de groep vandaan liep. Hij was achter haar aangelopen en had haar gevraagd wat er aan de hand was. Ze had gezegd dat ze niet kon slapen en dat ze dan vaak liedjes zingt voor God. Om de groep niet wakker te maken was ze een stukje verderop gaan zitten. Verder was er niets aan de hand. Thuis ging ze ook vaak naar beneden als ze niet kon slapen. Dan luisterde ze naar muziek. Ze had de man terug gestuurd naar zijn slaapzak en hem gezegd dat hij moest gaan slapen. Toen hij de volgende morgen wakker werd was ze weg. Niemand wist waar ze was. De groep ging verder maar de man wilde weten waar zijn vrouw was. Hij had bijna de hele dag gewacht op de plek waar ze gezeten had die nacht. Maar ze was niet teruggekomen. Uiteindelijk besloot hij haar te zoeken. Na dagen zoeken was hij in de put terecht gekomen. Toen hij uitgesproken was ging hij liggen en viel hij in slaap. Ik zag een traan over zijn wang lopen. “Deze man kan ik toch niet in de steek laten”, zei ik tegen de stem. “Hij is zijn vrouw kwijtgeraakt hier in de woestijn en heeft dagen in die put gezeten.” “Dat weet ik”, antwoorde de stem, “maar toch moet jij hem verlaten.” “Hij is nog niet op krachten”, zei ik tegen de stem en liep het water in om een stuk te gaan zwemmen.

“Hoe voel je je?” vroeg ik na een paar dagen aan de man. “Een stuk beter”, antwoorde de man. “Het is tijd om te gaan”, zei de stem tegen mij. Ik vond het nog steeds moeilijk om de man alleen te laten, maar ik besloot te doen wat de stem zei. “Ik moet gaan”, zei ik tegen de man. “Laat je mij alleen?” vroeg de man. Ik wist niet wat ik moest zeggen. “Zeg hem dat er iemand anders aan komt die hem zal helpen”, zei de stem tegen mij. “Nee, ik laat je niet alleen”, antwoorde ik de man. “Er komt iemand anders om je te helpen.” “Hoe weet jij dat?” vroeg de man. “Dat heeft God mij verteld”, antwoorde ik. “Ga maar”, zei de man. “Met God wil ik niets te maken hebben. Mijn vrouw was ook zo. Ze hoorde ook dingen van God. Hij had haar verteld dat we deze reis moesten maken en nu is ze weg. Als Hij dat niet gezegd had was ze nu nog bij me.” Ik kon deze man toch niet in de steek laten. Hij zat vol met verdriet en was duidelijk boos op God. “Jij kunt hem niet verder helpen”, zei de stem tegen mij. “Dit moet hij alleen uitzoeken met God.” “Beloof me dat je hier blijft”, zei ik tegen de man. “Echt het komt goed, als je maar hier blijft.” De man keek me aan. “Oké”, zei hij, “ik zal hier blijven. Dat ben ik je wel verschuldigd nu je me uit de put gered hebt.” Ik vond het moeilijk om hem alleen achter te laten, maar besloot naar de stem te luisteren en liet de man alleen achter in de oase en ik liep de woestijn weer in.

Na een tijdje zag ik weer een put. De stem vertelde mij er heen te gaan. Ook in deze put zat een persoon. Deze keer wist ik wat ik moest doen en moedigde ik de persoon aan om uit de put te klimmen. Toen ze eruit was bracht ik haar op aanwijzingen van de stem naar een oase. Eerst bleven we samen, maar ook na een aantal dagen gaf de stem mij weer de opdracht om alleen verder te gaan en deze vrouw alleen in de oase achter te laten. Ik vond het nog steeds een raar idee om iemand eerst te helpen en die persoon vervolgens alleen achter te laten in een oase. Maar de stem zei mij telkens dat dat het beste was. Zo liep ik voor mijn gevoel kris kras door de woestijn en kwam ik steeds bij verschillende putten uit waar iemand in zat. Telkens hielp ik de persoon uit de put en leidde de stem mij naar een oase waar ik na een tijdje de persoon uit de put alleen achter liet.

Ook vandaag moest ik weer iemand achter laten. Ik liep een tijdje op aanwijzingen van de stem door de woestijn toen ik plotseling een groot vuur zag. Het was mij niet duidelijk wat er in brand stond maar voor mij was een vuur zo ver als ik kon kijken. Het leek op een bosbrand maar dan in de woestijn. “Kom,” zei de stem. Kom? “Ik ben een mens,” zei ik, “ik kan niet door een vuur gaan lopen, dan verbrand mijn lichaam en ga ik dood.” “Kom,” zei de stem nogmaals. Ik twijfelde hoe kon de stem dit nou van mij vragen? Toch had de stem mij nog nooit in de steek gelaten. Hoe raar Zijn opdrachten soms ook leken, telkens was het goed gekomen. En de keren dat ik niet naar Hem luisterde was het fout gegaan. Ik besloot te gehoorzamen en zette een stap richting het vuur. Nog een stap en nog een. Na een aantal stappen stond ik zo dicht bij het vuur dat ik de hitte voelde. Ik werd bang. Ik ben een mens, ik zou dood gaan als ik dat vuur in liep.

“Doe je ogen dicht,” zei de stem, “en luister naar Mijn stem.” Ik deed mijn ogen dicht en concentreerde mij op de stem. Hij leek te zingen. Ik voelde me wat rustiger en begon weer te lopen. Na een tijdje dacht ik weer aan het vuur. Ik moest er nu toch midden in staan. Toch voelde ik niks. Voorzichtig deed ik mijn ogen open. Ja, ik stond midden in een grote vuurzee. De vlammen likten aan mijn kleren, ze verbrandden, maar ik voelde niks. Geen pijn, geen hitte. Niks. “Kom,” zei de stem weer. Ik liep verder, mijn kleren waren verbrand. En ineens was het vuur verdwenen. Ik stond op een plek die zo ontzettend mooi was dat ik het niet in woorden kan uitdrukken. Voor mij zag ik een duif wegvliegen en in de verte kwam er iemand naar mij toe lopen. Toen Hij dichterbij was herkende ik Hem. Het was de man die mij uit de put geholpen had. Hij sloeg een wit laken om mij heen, omhelsde mij, gaf mij een kus en zei: “Welkom thuis, Mijn geliefde.”

Auteur

Bianca@waardevolverhaal.nl

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Goud

22 november 2024

Golven

6 december 2024